zinsdeel | Hoe vind ik dit zinsdeel? | |||
stap 1: PV |
Ja-/nee-vraag | pv staat dan vooraan in de zin | ||
stap 2: O. |
WIE/WAT + pv
(+ aanvulling) |
|||
aanvullingen | aanvullingen van het WWG | aanvullingen van het WWG | aanvullingen van het NWG | aanvullingen van het NWG |
stap 3: gezegde: WWG NWG |
WWA = ander ZELFSTANDIG werkwoord: - infinitief of - voltooid deelwoord (VD) pv moet dan een hulpww zijn! pv + WWA = WWG (het werkwoordelijk gezegde) |
NWWA:
Deze aanvulling is GEEN WERKWOORD: - AD (afgescheiden deel v/e samengesteld ww, vb. ik lees voor.) - wdkd vnw (vb. "zich" vergissen, ik vergis me.) - ww uitdr (vb. Hij speelt met je voeten.) pv moet dan een zelfstandig ww zijn, dat toch nog een aanvulling nodig heeft. pv + NWWA = WWG |
WWD = ander KOPPEL - werkwoord: - infinitief of - voltooid deelwoord (VD) pv moet dan een hulpww zijn! pv + NWD + WWD = NWG (naamwoordelijk gezegd) |
NWD NWD = zelfst. of bijv. naamwoord! pv moet dan een koppelww zijn!
|
stap 4: LV |
WIE/WAT
+ wordt/werd + werkwoord (VD)? |
Kan niet samen met een NWD in de zin voorkomen!! | ||
stap 5: MV |
AAN/VOOR
+ WIE/WAT + wordt/werd + werkwoord (VD)? |
= de begunstigde! | ||
stap 6: HV |
DOOR
+ WIE/WAT + wordt/werd + werkwoord (VD)? |
= degene die de handeling (werkwoord) uitvoert! | ||
stap 7: BWB |
BWB? Waar? Wanneer? Hoe? Hoeveel? In welke mate? Hoe zeker / Met welke zekerheid? In welke richting? Naar waar? Waarom? Waarmee? | = alle overblijvende zinsdelen |